Bernadette Soubirous woonde met haar ouders in de molen van Boly, het erfstuk van haar moeder Louise Soubirous Casterot. Tijdens een cholera-epidemie werd ook Bernadette ziek. Ze ontsnapte maar net aan de dood en hield er astma aan over. Een dieptepunt in de economie maakte dat men uit de molen weg moest. De regering gaf namelijk gratis meel weg, waardoor veel molenaars zonder werk raakten. Een neef bood hen daarop onderkomen aan in een afgekeurde gevangenis, het Cachot. Kort daarna werd François, de vader van Bernadette, opgepakt omdat men dacht dat hij een zak meel gestolen had. Na onderzoek bleek dat hij het niet gedaan had; hij was louter verdacht geweest omdat hij arm was.
Verschijning
Op 11 februari 1858, ze was toen veertien jaar oud, ging Bernadette met haar zusje Toinette en een vriendin hout sprokkelen. Vanwege haar slechte conditie kon Bernadette de meisjes niet bijhouden. Toen ze haar kousen uittrok om de Gave over te steken, hoorde ze aan de overkant boven de daar aanwezige grot van Massabielle een geruis als van de wind, maar zag de struiken en bomen niet bewegen. Ze zag vervolgens de verschijning van een in het wit geklede vrouw met een rozenkrans, die zich tijdens een latere verschijning – op 25 maart – voorstelde als Que soy era immaculada councepciou (“Ik ben de onbevlekte ontvangenis”). Paus Pius IX had reeds in het jaar 1854 het dogma afgekondigd van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, dat wil zeggen dat Maria vanaf haar conceptie geheel zonder zonde was. Bernadette, die een eenvoudig meisje was dat nauwelijks kon lezen, wist dit echter niet. Haar ouders, onderwijzers en priesters zouden later getuigen dat zij nog nooit over de onbevlekte ontvangenis had gehoord.
Bernadette noemde de dame aquero, wat in de streektaal die daar betekent. Tot 16 juli 1858 kreeg Bernadette nog 17 maal een visioen, waarbij ze op aanwijzing van de verschijning een bron opende. Bernadette vertelde dat de in het wit geklede vrouw haar vroeg bij de grot een kerk te bouwen en processies te houden naar die plaats waarbij men de rozenkrans moest bidden.
In de maanden van de visioenen werden de verhalen van Bernadette vaak niet serieus genomen. Mensen die met haar mee gingen zagen nooit iets, al waren er wel die ‘een aanwezigheid’ voelden. De prefect en de dorpspastoor ondervroegen haar kritisch. Dat was moeilijk voor haar omdat ze de boodschappen van de verschijning niet altijd begreep.
Erkenning
Pas toen de verschijning zich had voorgesteld als de ‘Onbevlekt Ontvangene’, nam de pastoor Bernadette serieus en toen de eerste wonderen gebeurden stelde de bisschop van Tarbes een onderzoek in. Na 4 jaar, in 1862, concludeerde hij dat de verschijningen een bovennatuurlijk karakter hadden. Vanaf dat moment werd Lourdes een officiële bedevaartplaats. Er kwamen zoveel pelgrims dat de pastoor Bernadette in het hospitaal van Lourdes plaatste. Daar groeide haar kloosterroeping en op 22-jarige leeftijd vertrok ze naar Nevers.
Op 29 juli 1866 trad ze onder de naam Marie-Bernard in bij de Sœurs de la Charité van Saint-Gildars in Nevers. Binnen de kloostermuren mocht zij echter met geen woord spreken over hetgeen in Lourdes was gebeurd. Hier had zij vrede mee. Ze werkte als hulpkosteres en ziekenverzorgster, tot ze te ziek werd. Ze stierf op 16 april 1879, amper 35 jaar oud, en zou op haar sterfbed nog éénmaal een visioen hebben gehad. Naast astma had Bernadette een tumor in haar knie, maar ze had nooit geklaagd. Het enige wat ze zei was: “Ik ben als een graankorrel gemalen”.
Opgraving en heiligverklaring
Op 22 september 1909 werden haar stoffelijke resten voor het eerst opgegraven. Haar lichaam was naar verluidt nog volledig intact. Dit was later een van de argumenten om haar zalig te verklaren. Haar lichaam werd gewassen, gekleed, en opnieuw begraven in een dubbele kist.
Bernadette Soubirous woonde met haar ouders in de molen van Boly, het erfstuk van haar moeder Louise Soubirous Casterot. Tijdens een cholera-epidemie werd ook Bernadette ziek. Ze ontsnapte maar net aan de dood en hield er astma aan over. Een dieptepunt in de economie maakte dat men uit de molen weg moest. De regering gaf namelijk gratis meel weg, waardoor veel molenaars zonder werk raakten. Een neef bood hen daarop onderkomen aan in een afgekeurde gevangenis, het Cachot. Kort daarna werd François, de vader van Bernadette, opgepakt omdat men dacht dat hij een zak meel gestolen had. Na onderzoek bleek dat hij het niet gedaan had; hij was louter verdacht geweest omdat hij arm was.
In 1925 werd ze voor de derde keer opgegraven. Een aantal relikwieën werd van haar lichaam genomen en naar Rome gestuurd. Er werd een wassen gezichtsmasker gemaakt, en wassen bedekkingen voor haar handen. Hierna werd ze opgebaard in het klooster in Nevers waar Bernadette van 1866 tot haar dood gewoond heeft. Deze plaats wordt nog steeds veel bezocht door pelgrims.
Op 14 juni 1925 werd ze zalig verklaard. Op 8 december 1933 verklaarde paus Pius XI haar heilig. Haar feestdag valt op 16 april en in Frankrijk op 18 februari.